Ontruimingsbescherming
De huurder van een ruimte in de zin van artikel 7:230a BW (vaak kantoorruimte) heeft weinig wettelijke bescherming, anders dan de algemeen wettelijke huurbepalingen. Verhuurder en huurder zijn daardoor redelijk vrij om hun rechten en verplichtingen zelf in te vullen. Vaak wordt echter gebruik gemaakt van het voor de huur van die ruimtes bestemde ROZ-model.
De wet kent één bepaling die specifiek ziet op de verhuur van kantoorruimte en die bepaling biedt de huurder de zogenoemde ontruimingsbescherming.
Het komt er kort gezegd op neer dat de huurder ingeval van opzegging een verzoek aan de kantonrechter kan doen om de ontruiming – ondanks opzegging van de huur – met een jaar uit te stellen. De rechter beslist op basis van een belangenafweging.
Het eerste verzoek tot ontruimingsbescherming moet binnen twee maanden na de dag waarop je had moeten ontruimen worden ingediend.
De termijn voor ontruimingsbescherming kan maximaal twee keer worden verlengd. Het verzoek tot verlenging moet twee maanden voor het verstrijken van de termijn waarvoor ontruimingsbescherming is verleend worden ingediend.
Dat betekent in theorie dat de huurder na opzegging nog drie jaar in het gehuurde zou kunnen blijven zitten, maar de rechter zal de belangen van de eigenaar steeds zwaarder en die van de huurder steeds minder zwaar wegen, waardoor de kans op toewijzing van (in ieder geval) het derde verzoek gering is.
Van ontruimingsbescherming die de wet de huurder biedt, kan contractueel niet (ten nadele van de huurder) worden afgeweken.